closeTerug naar inventaris

Transcriptie

6

Met en benevens derselver schrijvens dienen nu

niet vergeten, de voornaemste slukken en bewijsen

ten Laste van den verdagten naagel sluijker

Jsaack jacobsz„ van bambergen, namentlijk die

gene die beleijdt zijn, wanneer desselfs Slaaf,

die ontdekte, waar over 13=e maart 1682: gegeseld

en gebrandmerkt is geworden, want schoon den

fiscael vermeijndt dat de selvige daar benevens

gesonden zijn, zoo egter en Cunnen daar op geestsu„

staat maaken, alzoo op ’t register niet en zijn

„hoij

gestelt geworden, ook diend nu met eenen op de

nooten in haar boester gedagt, die alle wette en

middelbaare wesen moeten, gelijk den perkbesitte

Jacob albertsz: zoodanige, en zoo veel als haar

Ed:s Hoog a: Eijsschen aangenomen heeft te be„

„sorgen,

wij gevoelen alhier Godes almagtig regt vaardig

slaande handt, hoe tangs hoe swaarder op ons val

zijnde een groot getal Eerst tot oma daar naar

mede tot honimoa, ende vervolgens alhier, ende

glomme, zoo van onse swakke besettingen

als van d’ jnlanderen overleden, ende neemt de

sterfte nog dagelijx meer en meer toe zijnde

den grootsten hoop, voor die nog gaan en staen

aanslepende koortsen vast, zijnde buijten minder

slag onlangs. onder anderen ook den Coopm: van

beusecom