Transcriptie
23
ne Bhuijden den 29„en Junij a:o 1682: Compareerde voor —
mij david Regulch notaris publij, bij de hooge regeeringe
van nederlands India geadmitteert, residerende binnen
der stad Batavia, ter presentie vande ondergenoemde —
getuijgen, Martinio dias van Malacca, en Francis —
„
van sutocorijn beijde mard=r, Iegenwoordigh van
Bantam hier aengecomen, en verclaerden tesamen
endelcx int bijsonder niet waere woorden, dogh onder
presentatie van 'tselve ten allen tijden met eede te willen
kercken, ter requisitie, en versoeke van d’ Heeren
m=rs Enalter Leeman advocaet fiscael van india,
en Pieter Pauw waterfiscael, waerachtigh te wesen, —
dat vanden beginne aff, den gewesene ouden coninke —
van Bantam deselve stadt met sijne poken (except
alleen het casteel) door sijn volckeren in besettinge genomen,
en vijantl:n heeft beginnen te ageeren tegens sijn soon den
regeerenden coninke van bantam Paduka Siri
sulthan Aboen nasaer-Adul Cahaer, tot dien dage toe, —
wanneer deselffde stadt neffens sijn fortressen door
Comp=es wapenen wederom ontseth is geworden,
sij atterlanten wel perfectelijk hebben gesien dat
mees dagelijcx de Engelsen sigh in goeden getalle —
op de batterijen, en bij de wercken van het volcke —
vanden gewesene ouden coninke hebben vertoont, haer
besigh houdende met de stucken op 's vijants batterijen —
en vakigheden te bekienen en aff te passen, mitsgaders —
deselve vijanden, soo sij attelanten wel duijdelijk ver„ —
claren verstaen te hebben, dagelijcx niet raet en daat
wat hun indesen te doen stonden versterckende; —
Verclaert den eersten attelant alleen nogh wijders gesien te
hebben, dat telkens wanneer een der Engelsen, die sigh
met het geschut vanden gewesene ouden coninke
quame berighe te zouden, door het geheurt, en wapenen
verne.