closeTerug naar inventaris

Transcriptie

5.

Van Macassar 25:n Junij 1695.

voorwelke envlyk

bekommeringe voortrijk van Bonij behoeft ts

van bonij men geen be„

scheppen, Ia datse boven alle andere oosterse Noetie

7„ kommering behoefde

te scheppen

tot de EComp:e innerlijk genegen zijn: gelijk sulx bij

’t rapport vanden p.l luijt. schipion onder 3. maert

pass:o ook te vinden is, welkers principalen inhoud

reets bij onse gemene brieff van 20. deser aengeh.t

wesende, sal ik als ’t bijsondere daeruijt nog citeren,

de beweeglijke doleantie bij zijn hoogh.t met

nader doleantie van

weenende oogen gedaen, over dat hij in zijn

radja bonij

regwaerdige zalek geen gelooff kreeg. ook de

pretestatie, die de Coninginne dain Telille in

haer appartement, ter presentie van crroe Palacca

en diverse hofs groten deed, seggende: dat zij den ook vande Coninginne

dain Telille

Coning van biema van een kleen kind had

opgevoet, en datter nu om sijnent wille soo

veel onlusten waren. en voorts indien wij

hem de moord alleen ten laste leijde, soo

kondense ons ongelijk geven, maer de Conin„

„gen van Goa en Tello, met al de groten, weten

wel, dat hij de oorsaek daer van is, waerom

souden wij zijn qualijk varen begeren indien

het niet waer ias, hij is van ons eijgen

vleesch en bloed. uijt welke redenen, als andere

tonende dat radja

omstandigheden iets anders moet besloten werden Ciema bij de bondge

noten almoet wer

’t geen uEd: nog noijt gebleken is, namentl:: dat

oordeelt wesen

het vonnis ten laste radja biema, door radja

Bonij