Transcriptie
116:
Sparantje
64. d.o
Van Banda onder dato 21.' 7ber 1695.
noten als wildebomen, zijn uijtgegaen ook eenige
die hunne kruijnen en toppen beginnen te verdroogen
en weijnig off geen noten dat naamwaerdig is
aande boomen kan gesien nog gevonden werden
den
„
welke oorsaek„ digt alhier aangelegen vuurkrrg
mag toegeschreven werden, en verder gaande tot
bij, Cantorre, Comber en Thanen alle aande
binnen Cusi gelegen perken, waerna goede agtinge
op alles genomen, en zeer nauwkeurig op
alles gelet hebbende bevond ik dat op diverse plaetsen,
de noteboomen waren uytgegaen, en heel verdort
stonden, ook eenige hare kruijnen off bovent oppen
verderven, egter noten aanhingen, maer niet dat
naamwaerdigs te noemen was, en ben verder
van daer, op
Vrijdag met den dageraad op Celam gekomen
en hebbe mij ook aanstonts na de perken ontrent
de negorije gelegen begeven, alwaer met droefheijl
gesien hebbe de slegte gestalte van dien, hoe dat er
een grote quantiteijt bomen op diverse plaetsen
door 'tschrickelijk en overvloedig vallen vande
scherpe assche uijt de goenong apij verdroogt,
verdort, ook vele de kruijnen en boven toppen
verdrogen, en weijnig off niet naemwaerdig te
noemen vrugten daer aen hangen, dat iets bijbrengen
kan, welk ook een mede oorsaek zal zijn door
de felle en scherpe Z: O: winden, die in dese
getijden