Transcriptie
91
Mij is wel geworden mijns Vriends brief door den Chinees Bala Lian
aangebragt, daar uit het ik ontwaard dat mijn vriend verwondert is in drie
maanden tijds geen antwoord op Deszelfs brief te hebben ontvangen, dat is
waar, dog mijn vriend weet het immers wel beter.
De bark bemand met Chineeschen is hier niet aangekomen, maar wel naar
Pangora gestevend, den Chinees Bata Lian heb ik derwaarts gezonden om de Capi„
„teir van gemelde bark te ontmoeten, bij aldien deeze herwaarts komen mogte
zal ik hem en de equipage met het benoodigde gerieven, en na zulks hem
aanzeggen zijne reijse naar Malacca te vervorderen.
Nog geef ik mijn vriend kennis dat Radja Toea zig tans in mijn Rijk bevind,
hij heeft mij verzekerd zig te zullen gedraagen naar mijne Sentimenten, ik heb
hem daarom geadmitteerd, dog wat aangaat den Sulthan van Riouw wensch ik
mijns vriends gevoelen te mogen weeten; bij aldien hij in Franganos Rijk ko„
„men mogt, hem even als Radja Toea te admitheeren, dan wel niet, ik verzoeke
ten dien eijnde met mijns vriends order gemunieerd te mogen weezen, behaagd
mijn vriend dat ik hem in mijn Rijk plaats geef dan zal het geschieden,
zoo niet durf ik het niet waagen.
Belangende mijne Schuld aan den Heer Gouverneur Generaal en Raaden
van Indie, heb ik in het voorleden jaar bereeds naar Batavia gezonden,
dog tot mijn leetwezen niet te regt gekomen, dit jaar heb ik het ander„
„maal gewaagd, en zoude geenzind na de te regt brenging getwijffeld heb„
„ben was het vaartuig na een dag en nagt zijlens niet door de hooggaande
Zwaare zee storm en wind omgeslagen, waar door ik alles verlooren
heb, egter laat ik tans mits deezen volgen agt hondert agt en zestig
Bpaarsche reaalen en vijftien Stuivers.
Mijn Vriend is zeker quaalijk onderrigt dat ik met Siam tans in vreede
leef, dit is niet zoo, zij continueeren nog van mij afteeischen oorlogs mu„
„nitien ten bedraagen van wel ruijm 20 â 30000.—. Aaansche reaalen, ik ben
grootelijks bedroefd en kan dit niet wel begrijpen, dit is de reden dat mij wederhoud
mijnen Vriend te gaan ontmoeten, het schijnd dat Siam zig absolut van myn
Rijk wil meester maaken.
Indien mijn vriend medelijden met mij heeft, verzoeke als dan mij te willen
gerieven