Transcriptie
245
Zoeloe Linang te schrijven, de laaste zeer beangst was geweest, en, hem
Diederhoven gevraagd hebbende wie Uwe wel-Edele Groot-Agtb: was
en wat hem te doen stondt om het tinsluiken te beletten. op de
dientwegen van hem bekomen ondervigting beloofd hadt zig daar
naar te zullen gedraagen; dat de Lajamana en alle andere Grooten
zoo wel als de Gemeenen, bij die gelegenheid ten Hove vergaderd, een„
„paariglijk den Koning gezegd hadden geene hand te willen opligten
om tegen de Hollanders te regten; dat zij, vijandelijk wor„
„dende aangetaft, allen naar het bosch aonden vlugten, en, wan„
„neer zij door honger daar niet lang blijven konden, bij de Com„
dat de koning
„paanie om leeven semiddelen komen verzoeken;
geantwoord hadt, dat zij gelijk hadden, en Hij ook niet van
intentie was om met de Compagnie in vyandschap te leeven of
haar ontrouw te worden; dat zijne hoogheid daar bij gevoegd hadt,
Zulthan Moeda aanziende,
wat zal ik doen Ek word in mijne oude dagen misleid.
En bij eenen particulieren brief, mede van den 2. deezer, schrijft
mij de Vaandrig Diedenhoven, dat sulthan Moeda, die nooit een
goed hart voor de Compagnie heeft gehad, niet alleen zelfs de groot
„ste Smokkelaar is van het zerasche ten, maar ook een ieder am„
„meert en occasie geeft om het aan de Compagnie te ontvoeren,
onder qunot van vier sp. reaalen voor de baar tot een recompens;
dat hij nu wel goede beloften zal doen, zoo lang 's Lands schepen
hier zijn, dog na hun vertrek weder zijnen onder gang gaan;
dat het opligten en verbannen van dien Prins het beste middel
zal weezen om den koning en de Rijksgrooten die het wel met de
Compognie weenen, ten houden tot de prestatie van het met hun gesloten Contract.
Terwijl