Transcriptie
Van Bantam, Den 6:' Maart 1730.
Haar men heeft tot onse bijsondere verwondering
moeten sien, dat den zultkan bij sijne vorige weij„
1
„geringe in de overgave van het een en andere stijff„
„hooffdig blijft persisteeren; niet te seggen tot de aan„
„houdinge van den lijffeijgen Tanglaij geregtigt te
weesen, ter sake sijne pretensie op den gedagten
boedel nog niet was voldaan, en ingevallen
sulx geschieden, dat hij als dande gerooffde goederen
van den Chinees Tanjauwko, in zoo verre die
te ontdecken waren, soude laten restitueeren, mits
„gaders dat na des gezaghebbers meermelte slaven
hadlaten, en nog daar na soude doen soeken, in
voegen gesien hebben, dat aan zijne zoonen de
pangerangs Rana Mangala en Radja Ningrat
tot agterhalinge van die sugitiven, terstond ook
ordre gesteld heeft, dog op eene wijse, daar wijgenoeg
uijt konden bespeuren het den vorst in verre na
soo ernstig niet was, als desselvs nader gedaan
versoek, om van de Comp: voor sijne reecq: gerieft
te werden met een hondert Bantamse coijangs
rijs, thien packen committers, en twintig ditos
patholen, dien hij versoekt, dat aan sijn opheden
na Batavia vertrokken dienaar kiaria Radja
Padana affgegeven mogten werden, mitsgaders
dat