Transcriptie
7
Van Banda den 6.'n Septemb.r 1690.
briefje, bereesende aen ons geconsign., ten principalen principalen inhout
de behoude paresse van den fiscael Hendrik Caes, iten van gem: missive
dat de Chialoep vanden borger frederik streling op de
loekabessijs eijlanden verseijlt, en hij met een kleijn
inlants vaertuijg, seer miserabel giits was aange„
„komen, sulx onse letteren per denselven na derw.e af„
„gesonden, goede bestellinge erlangt hadde, maer sij
gedagte Copia missive, is ons tot leetwesen gebleken
dat de zaken daer telande, sodanig niet stinden
als wel was te werschen, en dat het fluijtje de
meerlee na Ternaten gedestineert, door gebrek van
provisie, aldaer was moeten aenlopen; 'tselve was op ’t
afvaren van gemelten onsen sorger al eenige dagen
van daer na voors. plaetse gedemitteert, dog lag nog
op sijn voor bijtijlen voor tannekeka ten anker, sulx vresen
het een ongemackelk reijse salhebben
Ons sijn soo nu en dan vande mardijkers, en Jngesetenen
klagten over de weg ge„
die op de goenong apij, off brandenden berg, thuijnen
lope slaven die hun op
maken wel eenige klagten te voren gekomen, dat
den goenong apij
onthouden
de weg gelapen slaven aldaer huijshoudende, aen
hunne plantagien, veel schade deden, dog niet dat
eenig verder quaet ondernamen, als op 14. aug.o
wanneer ons door 4: Slaven den boekhouder Ernst
kuijping