closeTerug naar inventaris

Transcriptie

256

Als een voornaam poinct aangemerkt en dus een aanhoudende op„

lettendheijd vereijscht wordende dat het Extirpatie werk zo op geper„

mitteerde als ongepermitteerde plaatsen, met alle iever en accu„

ratesse diende voorgezet te worden, kwam de Heer Gouverneur

het Hoofd Blondeel het zelve op het nadrukkelijkste aan

te beveelen met last om bij de te doene kleijne Hongij geen moeij„

te te sparen en niets onbezogt te laten ter ontdekking en uijtvoeijen

zo van egte als wilde Nagul en Nooteboomen, voorts ombij die ge„

leegenheijd met alle exactitude nadere recherche te laaten doen in

de Negorij Toeloeti en in de bosschen daar omstreeks aan de binnen

Cust van Ceram, ter nadere ontdekking en uijtvoeijing van de bij

het Jongste Hongij Dag register met het afgegane Hoofd dee

„ses Comptoirs Willem Beth Jacobsz: gewag gemaakt wor„

dende Specerijboomen, welke in meenigte aldaar zoude te

vinden zijn, Mitsg tot het extirpeeren derzelve, wel Expresse„

„lijk te Emploijeeren en te Committeeren, de onder dit district

de huijshoorende Regenten van SirriLorrij, Ouw, Tiouw

Titawaij, Aboeboe en Thamahoe, als bij de Jongst gedaane

kleine Hongij van gem: E: Beth, daar bij present geweest

te zijn

Hier meede de zaaken deses Comptoirs Concerneerende afge„

daan zijnde, wierd het hoofd Blondeel door de Heer Gouver„

neur afgevraagd, of hij ook iets ten laste zijner ondergestelde

Regenten